Als we ons land op een slimme manier herverdelen, pakken we heel veel problemen in één keer aan. De helft van ons land wordt gebruikt voor de vee-industrie. Daardoor is er te weinig ruimte voor woningen en natuur, en worstelen we met stikstof, broeikasgassen, vervuiling van bodem, lucht en water, en ziekten die overspringen van dier op mens.
We kunnen zorgen voor méér natuur en biodiversiteit, meer ruimte voor natuur-inclusief gebouwde huizen, een schonere leefomgeving en een veiligere wereld voor iedereen, mens én dier. Dat hoeft niet eens veel geld te kosten; het vergt vooral verstandige keuzes.
Nederland is een klein en dichtbevolkt land waar de ruimtelijke indeling een flinke puzzel is. Huizen, bedrijven en wegen beslaan volgens cijfers van het CBS ongeveer een kwart van de totale oppervlakte van Nederland. Maar verreweg het grootste deel van ons grondgebied wordt in beslag genomen door de landbouw, namelijk: zo’n twee derde van al ons land – binnen- en buitenwateren dus niet meegerekend. Voor natuur – bos, heide, soortenrijk grasland en andere typen natuurlijk terrein zoals stranden en duinen – blijft er niet veel ruimte over.
Op een klein deel van al die landbouwgrond worden groenten, fruit, andere gewassen voor menselijke consumptie en bloemen verbouwd, in kassen en op akkers. Maar het merendeel is ingericht voor de productie van veevoer voor de dieren die in de Nederlandse vee-industrie worden gehouden. Bijna drie kwart van alle landbouwgrond en daarmee bijna de helft van heel Nederland bestaat uit akkers voor snijmaïs, voederbieten en andere voedergewassen, en voor het merendeel uit grasland met eiwitrijk raaigras. Het grootste deel van de opbrengst daarvan en het merendeel van de graanproductie in Nederland wordt gebruikt door de Nederlandse vee-industrie. Een klein gedeelte van de oogst wordt als veevoer geëxporteerd.
Tegelijkertijd wordt een groot deel van het voer voor de Nederlandse veehouderij geïmporteerd, o.a. in de vorm van soja uit Zuid-Amerika en granen uit omringende landen en maïs uit Oekraïne en Noord- en Zuid-Amerika. Het landgebruik van de Nederlandse veehouderij strekt zich dus ver buiten onze landsgrenzen uit.
Dieren
In de Nederlandse vee-industrie leven ruim 115 miljoen dieren: zo’n 11 miljoen varkens, 4 miljoen koeien, bijna 100 miljoen kippen en een half miljoen melkgeiten. Eenden, ganzen en schapen zijn daarbij nog niet meegerekend. Er leven dus op ieder willekeurig moment ongeveer zesenhalf keer zoveel dieren in de vee-industrie dan mensen in ons land.
Gezien de ‘doorloopsnelheid’ van de industrie is het aantal dieren dat per jaar wordt gefokt en geslacht nog veel hoger: tussen de 400 miljoen en de ruim 600 miljoen. Precieze cijfers zijn moeilijk te achterhalen, maar volgens de tabellen van het CBS werden er in 2022 ruim 537.000 dieren geslacht; in 2017 waren dat er bijna 640 miljoen.
Gemiddeld worden er in Nederland elke dag ruim 1,7 miljoen dieren geslacht, oftewel zo’n 20 dieren per seconde.
Export
Het overgrote deel van de dieren in de Nederlandse vee-industrie wordt gefokt en gedood voor de export. Van het in Nederland geproduceerde vlees gaat 60 procent naar het buitenland, vooral naar omringende landen. Daarmee is Nederland de grootste vleesexporteur van de EU. Ook het merendeel van de zuivel wordt geëxporteerd, namelijk zo’n twee derde (65 procent).
Mest
Al deze dieren produceren 73 miljard kilo mest per jaar, waarvan 70,7 miljoen ton drijfmest en 2,7 miljoen ton vaste mest. Dat is omgerekend ongeveer 5000 vrachtwagens vol mest per dag, oftewel een rij trucks van Den Haag tot minstens Utrecht. Het overgrote merendeel van de mestproductie is afkomstig van koeien: 82%. 12% komt van varkens en 6% van ‘pluimvee’ en andere dieren.
Gezondheid en leefomgeving
De intensieve veehouderij speelt een belangrijke rol in de stikstofcrisis, de ontwrichting van het klimaat, en het verlies van natuur en biodiversiteit. Ook vormt de veehouderij een risico voor de volksgezondheid.
De veehouderij is de belangrijkste bron van ammoniak in het milieu. Ammoniak draagt bij aan geurhinder, de vermesting en verzuring van natuurgebieden, en de vorming van fijnstof. Van de mineralen in het veevoer, zoals stikstof en fosfor, neemt het vee een beperkt deel op. Slechts een klein deel van de stikstof komt terecht in vlees, melk of eieren. Veruit het grootste gedeelte verdwijnt met de mest in de grond of in de lucht.
Dit heeft een zeer schadelijke invloed op natuur en de kwaliteit van bodem en water. Mede daardoor is de kwaliteit van het oppervlaktewater in Nederland het slechtst van de hele EU. Het teveel aan stikstofverbindingen veroorzaakt schade aan de Nederlandse natuur en vormt een risico voor de volksgezondheid. Ook de verlaging van het waterpeil, gifgebruik, het gebruik van kunstmest en de uitstoot van broeikasgassen door de intensieve landbouw en veehouderij zijn schadelijk voor natuur, vervuilen bodem, water en milieu en dragen aanzienlijk bij aan de klimaatcrisis.
Als gevolg van deze negatieve effecten speelt de veehouderij een grote rol in het verdwijnen van plantensoorten, insecten, vogels en reptielen en dus in de schrikbarende achteruitgang van de biodiversiteit in Nederland.
Tot slot waarschuwen virologen al jaren dat de intensieve veehouderij een bron is van zoönosen: dierziekten die overspringen van dier op mens. Drie op de vier nieuwe of opkomende infectieziekten bij mensen zijn afkomstig van dieren. MERS, SARS, de varkens- en vogelgriep en het coronavirus zijn daar voorbeelden van. In de veehouderij kunnen dergelijke ziekten gemakkelijk ontstaan en zich snel verspreiden. De hoge dichtheid aan veehouderijen en het grote aantal dieren per bedrijf maken Nederland kwetsbaar voor zoönosen.
Economische bijdrage
De economische waarde van de primaire binnenlandse landbouw (akkerbouw, tuinbouw inclusief bloementeelt, veehouderij en agrarische diensten) is slechts 1,4 procent – of volgens recenter cijfers zelfs maar 1 procent – van het bruto binnenlands product. Als ook de andere activiteiten worden meegerekend die onder het ‘agrocomplex’ vallen – bijvoorbeeld de opbrengst van producenten van zaden, kunstmest en zware machines en de multinationals die het voedsel afnemen, bewerken en verhandelen – dan komt daar ongeveer 3 procent bij. Bronnen die hogere percentages noemen, rekenen ook geld mee dat wordt verdiend aan geïmporteerd voedsel.
Subsidies
In de Europese Unie gaan er 1.200 keer meer subsidies naar de klassieke veehouderij dan naar plantaardige alternatieven, zo bleek onlangs uit onderzoek van Stanford University.
Nederlandse vlees- en zuivelbedrijven ontvangen jaarlijks honderden miljoenen euro’s aan Europese subsidies om de productie en consumptie van vlees en zuivel te verhogen. Naast subsidies in de vorm van directe inkomenssteun ontvangt de Nederlandse veesector jaarlijks honderdduizenden tot miljoenen euro’s subsidie voor vlees- en zuivelreclames. Ook wordt de marketing van schoolmelk jaarlijks met ruim een half miljoen euro gesubsidieerd. Van de honderden miljoenen aan directe inkomenssteun per jaar aan Nederlandse boeren door de EU, ging ruim de helft naar melkveehouders (in 2018 bijvoorbeeld 350 miljoen euro), zo bleek uit onderzoek van Dier&Recht.
Economische schade
De intensieve veehouderij in Nederland veroorzaakt minstens 9 miljard euro schade per jaar aan gezondheid en milieu, zoals blijkt uit een recente kosten-batenanalyse. Het gaat dan bijvoorbeeld om de kosten van biodiversiteitsverlies door te hoge stikstofconcentraties, klimaatschade door de uitstoot van methaan en andere broeikasgassen, en gezondheidskosten vanwege longziektes die worden veroorzaakt door fijnstof.
De schade aan grondwater of de kosten van de bestrijding en preventie van zoönosen is hierin nog niet meegerekend. In werkelijkheid veroorzaakt de veehouderijsector dus nog meer financiële schade aan de samenleving. Zo bedroegen de kosten voor de bestrijding en preventie van de vogelgriep in 2022 volgens de Algemene Rekenkamer 55 miljoen en houdt het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) er rekening mee dat deze kosten structureel hoger zullen blijven dan voorheen.
Volgens economen kost de Nederlandse veehouderij in zijn huidige vorm zelfs meer welvaart dan ze oplevert, als we alle externe kosten meerekenen.
Alternatief
Het moet en kan anders. Als we het Nederlandse grondgebied anders indelen, kunnen we natuur herstellen en beschermen, de biodiversiteit vergroten, uitstoot van stikstof en broeikasgassen terugdringen en ruimte maken voor natuur-inclusief gebouwde woningen rond bestaande kernen. Dat kan door de veehouderij in te krimpen, en door de vrijkomende landbouwgrond om te zetten in (deels) bouwgrond en (voor het merendeel) natuur.
Als landbouwgrond wordt omgezet in bouwgrond, wordt die economisch gezien vele malen meer waard. Als we dat met een klein deel van de vrijkomende grond doen, genereren we volgens Natuurrijk Nederland al genoeg geld om boeren te compenseren en de rest van de vrijkomende grond om te vormen tot natuur.
Een deel van de landbouwgrond kan daarnaast worden ingezet voor biologische akkerbouw voor menselijke consumptie. Plantaardige producten hebben veel minder grond nodig dan dierlijke voor dezelfde hoeveelheid voedsel en veroorzaken aanzienlijk minder uitstoot van stikstof en broeikasgassen. Ook het Planbureau voor de Leefomgeving heeft in de Ruimtelijke Verkenning van 2023 een scenario ontwikkeld voor een ‘Groen Land’ dat binnen ecologische grenzen functioneert en waarin de intensieve veehouderij vervangen wordt door natuur-inclusieve biologische landbouw.
Door subsidies niet langer in te zetten voor schaalvergroting en de promotie van vlees en zuivel maar voor de omschakeling naar een plantaardige, duurzame landbouw, kunnen we Nederland omvormen naar een duurzame, gezond en natuurrijk land voor iedereen. Mens en dier.
© 2023 Nicolaas G. Pierson Foundation